Verzwolgen en vergeten: de (her)ontdekking van een imposant Romeins bouwwerk nabij Alphen a/d Maas

Nils Kerkhoven

Afgraven zand voor de stuw bij Lith. Bron: Beeldbank Rijkswaterstaat

Lith 1932: een enorme bouwput, grondverzet met een dragline en een kabelbaan, treintjes met kiepkarren en honderden werklieden met schoppen en kruiwagens. Ze moeten het hebben geweten! Het kan bijna niet anders: duizenden blokken bekapt tufsteen in oude afzettingen van een fossiele Maasbedding onder hun ogen. Maar ook basaltblokken, fragmenten van zuilen uit zandsteen, fragmenten van kalkstenen beeldhouwwerk en ander Romeins bouwmateriaal. En wat te zeggen over de grote hoeveelheid aan Romeins aardewerk en de vele Romeinse metaalvondsten? Wat is hier aan de hand? Hoe kan het zijn dat een zo rijk bedeelde archeologische vindplaats onvermeld is gebleven? Staat het stilzwijgen ervan in verband met de destijds heersende crisis? Wat de reden ook is geweest; duidelijk is wel dat bij de bouw van de stuw aan de Maas bij Lith in de jaren dertig van de vorige eeuw iets bijzonders aan de hand was.

Want.. in 2015 (her)ontdekten leden van de archeologische werkgroep Over de Maas een enorme hoeveelheid aan bewerkt natuursteen (voornamelijk tufsteen) en ander materiaal uit de Romeinse tijd in de uiterwaarden van de Maas. Precies ter hoogte van de in 1936 definitief afgedamde bocht van de voormalige Maasloop in de Moleneindse Waard nabij Alphen (Gld). Het vondstmateriaal bevond zich direct onder de bouwvoor, in grote concentraties en wijd verspreid over de uiterwaarden. Niet alleen de enorme hoeveelheid maar ook de locatie deed de ontdekkers versteld staan !

Bouw stuw- en sluiscomplex Lith 1931-1936

De bewoners van het rivierengebied woonden aanvankelijk op de hoger gelegen stroomruggen naast de rivier. Pas toen men later ook het lagere gebied tussen de rivieren ging bewonen ontstonden er problemen bij hoog water. De aanleg van dijken was een oplossing maar vaak moest er zoveel water tussen de bochtige rivierdijken door dat dijken braken. Een lager dijkgedeelte bij Beers liet bij hoog water tussen half november en half maart het water langs een kortere weg langs Den Bosch wegstromen (de Beerse Overlaat).

Plannen voor de bochtafsnijdingen. Bron: Brabants historisch informatiecentrum

In het begin van de jaren ’30 van de vorige eeuw werd een nieuwe sluis gemaakt tussen de Maas en de Waal bij fort Sint Andries. Een grote bocht in de Maas bij Alem werd afgesneden. Het vervolg van de werkzaamheden was de bochtafsnijding bij Lithoijen. In de uiterwaarden bij Lith bouwde men een stuw en een sluis waar het nieuw gegraven deel van de Maas naar toe werd geleid. De werkzaamheden aan stuw en sluis vonden plaats in het kader van de werkverschaffing tijdens de crisisjaren: duizenden werkelozen konden aan het werk met kruiwagen en schop. Pas toen de stuw en de sluis in 1936 helemaal klaar waren kon men de afgesneden bocht bij de molen in Alphen dicht gaan maken. Het water van de Maas en daarmee de scheepvaart vonden nu verder hun weg via de sluis en stuw.

Een omgekeerd bodemprofiel

Opname van de afdamming van de oude Maasbocht. Hier zijn de baggerschepen actief met het weghalen van de laatste strook grond in het stuwkanaal. Deze grond werd direct gebruikt in de afdamming van de bocht. Bron: Beeldbank Rijkswaterstaat

Kort na de bijzondere ontdekking in 2015 werd duidelijk dat het Romeinse bouwmateriaal van de Moleneindse Waard niet in situ lag : de vondstlocaties bevonden zich immers op een locatie waar tot 1935 de Maas nog stroomde! Maar waar kwam dit alles dan vandaan? Enig speurwerk in boeken en op internet maakte veel duidelijk: de stortgrond uit de bouwput van de stuw en het gegraven kanaal stroomafwaarts daarvan is namelijk gebruikt om de in 1935 nog actieve maasbocht mee af te dammen! Op verschillende archieffoto’s is dit nog goed te zien: baggerschepen die de grond van het in aanleg zijnde stuwkanaal weghalen en in de oude Maasbocht in de Moleneindse Waard verwerken. Nadat de klei eerst handmatig werd afgegraven verwerkte men met behulp van baggerschuiten de resterende zand- en kleilagen in omgekeerde volgorde.

Aanleg van de stuw. Richting het westen met zicht op de kerk van Lith. Op de voorgrond de zuidelijke rand van de bouwput van de stuw. het water op de achtergrond betreft de eerste ontgraven strook van het kanaal achter de stuw. Op dit moment moet het grootste deel van dit kanaal nog worden ontgraven (tussen baggerschuit en kraan). Bron: Beeldbank Rijkswaterstaat.

De bijzondere vondsten van 2015 werden direct onder de bouwvoor en in door elkaar gemixte lagen van zand en grind aangetroffen: voormalige oever- en beddingafzettingen van de oudere Maasloop. Een Maasloop waarvan we nu weten dat deze zich al vanaf ruim voor de Romeinse tijd en door de tijd heen naar het Noorden heeft verplaatst. Opvallend is dat het merendeel van het Romeinse bouwmateriaal duidelijke kenmerken van verspoeling vertoont. Het materiaal heeft vermoedelijk voor langere tijd op de bodem van de rivier gelegen en door de harde stroming van de rivier hebben zand en grind het bouwmateriaal flink aangetast. De vele grote en zware fragmenten bouwmateriaal uit de Moleneindse Waard duiden er op dat deze verspoelde resten niet ver van de oorspronkelijke locatie van het Romeinse bouwwerk zullen zijn geraakt. Door booronderzoek is duidelijk geworden dat de Maas al voor en ook tijdens de Romeinse tijd zuidelijk van het stuw- en sluiscomplex van Lith lag. Reeds in de Romeinse tijd verplaatste de rivier zich langzaam naar het noorden en zij heeft toen ook de huidige lokatie van het stuw- en sluiscomplex gepasseerd. Dit maakt het aannemelijk dat de resten niet vanaf de zuidelijke Maasoever in de Romeinse tijd verspoeld zijn geraakt maar dat het om de verspoelde resten van een gebouw op de noordelijke Maasoever gaat. De grote Romeinse nederzetting met een groot stenen gebouw lag naar alle waarschijnlijkheid dus in het huidige land van Maas en Waal.

Bij de (her)ontdekking in 2015 werd ook geconstateerd dat nagenoeg al het Romeinse bouwmateriaal zich telkens met verschillende grote concentraties onder de akkerlaag bevond. Waarschijnlijk hebben de bouwers bij het afgraven van de stuwput en het uitgraven van het stuwkanaal het opgedolven bouwmateriaal apart met de hand verzameld en de (puin)hopen op het laatst op de afdamming van de oude Maasbocht gestort. Hierna werd dan de afdekkende kleilaag ten behoeve van de landbouw aangebracht.

Arbeiders en graafmachine aan het werk bij de stuw. Klik op foto en zie de hoop met stenen rechts van de grijpbak van de kraan. Zijn dit tufstenen blokken die in 2015 werden teruggevonden? Bron: Beeldbank Rijkswaterstaat.

Wat ook opviel was het “afval” dat de bouwers hebben achtergelaten. Tussen de verschillende concentraties met Romeins vondstmateriaal bevonden zich namelijk opvallend veel verroeste ijzeren voorwerpen: grote bouten en moeren, fragmenten van treinrails, potten en pannen, half vergane schoppen en andere werktuigen. Afval dat direct te relateren is aan de bouw van de stuw en sluis. Dit alles wijst erop dat de bouwers van het stuw- en sluiscomplex in de jaren ’30 in de voormalige rivierbedding op verspoelde resten van een imposant bouwwerk, en daarmee de aanwijzing voor de locatie van een belangrijke nederzetting, uit de Romeinse tijd zijn gestuit. En dat ze het hebben geweten..

Verzwegen?

Locatie van de vondsten geprojecteerd op archieffoto. Opname tijdens de bouw van de stuw, kort voordat de Maasbocht werd afgedamd. Bron: Beeldbank Rijkswaterstaat.

Want heel opmerkelijk is dat al het bijzondere vondstmateriaal van deze locatie tot op heden nagenoeg onvermeld is gebleven. Althans, officieel zijn er geen vondstmeldingen. Maar hoe verder je speurt hoe duidelijker het wordt dat er wel degelijk vondsten zijn die verwijzen naar de bijzondere vondstlocatie in de Moleneindse Waard bij Alphen. Zo zijn er vermeldingen van bijzondere Romeinse metalen voorwerpen in oude veilingcatalogi, zoals Keltische en Romeinse munten, met daarbij Alphen en de toevoeging ”Maas” of Maaswerken” als vindplaats.

Bronzen steelpan met op de bodem in puntletters: >. C. ANCESTI C.VALERI CRIS LE(?)G XXII. Dit Legioen was van 71-96 AD in Xanten gelegerd. Bron: www.collectiegelderland.nl

Ook in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden bevinden zich artefacten met Alphen en daarbij ook nog de toevoeging “Maas” als vondstlocatie. Die duiding van “Maas” als vondstlocatie maakt de directe relatie met de bouw van de stuw van Lith en de Maaskanalisatie in de jaren ’30 helemaal duidelijk; er is namelijk nergens anders in de omgeving van Alphen zo ingrijpend gegraven waarbij vondsten uit diep gelegen afzettingen van de Maas in de Romeinse tijd naar boven kunnen zijn gekomen.

Naar het waarom van het niet melden van de bijzondere vondsten die tijdens deze bouwwerkzaamheden naar boven kwamen blijft het voorlopig alleen maar gissen. Was er gewoon geen animo voor? Of was het alleen maar ”lastig” omdat ruchtbaarheid ervan vertraging zou opleveren bij de voortgang van de werkzaamheden? Of moeten we het misschien toch anders zien? We weten dat de bouw van het stuw- en sluiscomplex van Lith onder meer in het kader van de werkverschaffing tijdens de crisisjaren van de jaren ’30 van de vorige eeuw in het leven is geroepen.

Een van de sporadische meldingen van een bijzondere vondst. Bron: Het volk 26-08-1933: dagblad voor de arbeiderspartij.

Veel werd er niet verdiend maar duizenden arbeiders konden aan de slag en hielden daarmee het hoofd boven water in deze tijden van grote werkloosheid. Zou verkoop van bijzondere vondsten uit de Oudheid niet een welkom extra centje hebben opgeleverd voor de arbeiders? Zijn de meldingen in oude veilingcatalogi van Romeinse vondsten uit Alphen en de verwerving van weer andere Romeinse vondsten uit Alphen door het Rijksmuseum van Oudheden hier wellicht de stille getuigen van? We weten het niet maar jammer voor het complete beeld van deze bijzondere vindplaats is het wel.

Verloren Romeinse stad boven water?

De aanwijzingen voor grootschalige Romeinse steenbouw en het militaire karakter van veel andere vondsten van de Moleneindse Waard en verder stroomafwaarts, spreken niet voor een gemiddelde landelijke Romeinse nederzetting. Maar waar kijken we dan wel naar? Gaat het om de resten van één groot en verspoeld stenen bouwwerk bij een nederzetting ; bijvoorbeeld een tempel? Is er een relatie van het materiaal van de Moleneindse Waard met de bouwfragmenten van de grote, zeer dichtbij gelegen en bijzondere vindplaats, Kessel-Lith? Of gaat het om meerdere gebouwen en dan wellicht ook om gebouwen uit verschillende fasen in de Romeinse tijd? Gaat het bij de enorme hoeveelheid van tufsteenblokken om opgaand muurwerk van een gebouw of kunnen deze blokken ook onderdeel hebben uitgemaakt van het kadewerk van een loskade of haven bijvoorbeeld? Op het moment van schrijven is dit alles nog lang niet duidelijk. Veel vragen en nog weinig antwoorden. Er moet nog heel veel worden geanalyseerd maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat de vondsten van de Moleneindse Waard in ieder geval op een grote en belangrijke Romeinse nederzetting met een militair karakter duiden.

Want wat weten we al wel van het projectgebied van Over de Maas in de Romeinse tijd? Wat zeggen historische bronnen ons? Ad Duodecimum! Of lopen we nu te hard van stapel? Misschien wel maar alle ingrediënten lijken aanwezig om deze roemruchte maar in Nederland nog niet gelokaliseerde en grote Romeinse nederzetting te koppelen aan het opmerkelijke vondstcomplex in de Moleneindse Waard.

Ad Duodecimum, letterlijk vertaald ”aan de twaalfde”, was een Romeinse nederzetting in de voormalige Romeinse provincie Germania Inferior (Neder-Germanië) en wordt vermeld op de beroemde Peutinger kaart, een middeleeuwse kopie van een Romeinse (wegen)kaart.

Uitsnede van de Peutinger kaart met rechtsboven Noviomagi (Nijmegen). Bron: peutinger.atlantides.org/map-a/.

Deze kaart, die verre van oppervlakte getrouw is en meer als een schematische weergave van Romeinse wegen en plaatsen moet worden gezien, geeft vermoedelijk de situatie weer in de derde eeuw of vierde eeuw na Chr. Ad Duodecimum is op de kaart te vinden aan de heerweg van Noviomagus (Nijmegen) naar Lugdunum Batavorum (Katwijk-Brittenburg). Op de Peutinger kaart staat de nederzetting duidelijk tussen Noviomagi (Nijmegen) en Grinnibus. Laatstgenoemde nederzetting wordt tegenwoordig ook wel aan Rossum gekoppeld.

Ad Duodecimum, “aan de twaalfde” verwijst volgens sommigen naar de twaalfde steen, wellicht een verwijzing naar een mijlpaal na twaalf afgelegde Romeinse mijlen? Dit laatste correspondeert echter niet met het Romeinse getal XVIII dat op de Peutinger kaart duidelijk tussen Ad Duodecimum en Noviomagus staat vermeld. 18 Romeinse mijlen afstand tussen Ad Duodecimum en Noviomagi, dit is omgerekend 26, 604 kilometer. Toeval of niet, als we nu de absolute afstand van Nijmegen-centrum tot in de Moleneindse Waard bij Alphen meten komen we wel heel erg dicht in de buurt! En dat geldt ook voor het vervolg van het traject van de Moleneindse Waard naar Grinnibus (Rossum?). Frappant is dat de verhouding van de deeltrajecten (via de Moleneindse Waard naar Rossum)  identiek is met de 18 Romeinse mijl (via Ad Duodecimum) en  5 Romeinse mijl (naar Grinnibus) op de Peutinger kaart.

Vergelijking van hemelsbrede afstanden van de trajecten en deeltrajecten in absolute afstand (KM) als relatieve afstand (%) ten opzichte van de vermelde afstanden en verhoudingen uit de Peutinger kaart (18 en 5 Mijl).De trajecten Nijmegen (Noviomagi) via Wamel naar Rossum (Grinnibus) en Nijmegen via de Moleneindse Waard naar Rossum volgens de ANWB Routeplanner (kortste route).

Van Ad Duodecimum wordt vermoed dat het een soort pleisterplaats of wegpost (statio) was langs de weg tussen Noviomagi en Grinnibus: een officiële Romeinse halteplaats waar reizigers konden verblijven tijdens hun reis. De interpretatie van pleisterplaats of wegpost voor Ad Duodecimum lijkt goed te passen bij de vermoedelijke locatie van de verspoelde nederzetting op de voormalige noordelijke oever van de Maas in de Romeinse tijd. Ze ligt namelijk dicht, zo niet aan, de voormalige open verbinding tussen Maas en Waal. Dus niet alleen te voet, te paard of per wagen, ook voor schepen een ideale tussenstop, zeker als overslagpunt tussen deze grote rivieren.

Kaart door Willem Janszoon Blaeu uit c.a. 1630. met daaraan toegevoegd de locaties N(Nijmegen), M (Moleneindse Waard) en R (Rossum) Bron: www.menso.se/maps.html
We realiseren ons dat alle suggesties rondom de Peutinger kaart meer vragen oproepen en daarom hebben we enkele vragen al proberen te beantwoorden: klik op afbeelding voor uitleg.

Naast de vermelding op de Peutinger kaart zijn in het rivierengebied tussen het traject Noviomagi en Grinnibus nooit eerder concrete archeologische of andere historische aanwijzingen gevonden voor de locatie van Ad Duodecimum. Op grond van de overeenkomst in naam en afstand is eerder al Dodewaard geopperd. En op basis van alleen de afstand worden ook Maasbommel-Berghuizen en Wamel als alternatieve locaties genoemd.

Verbonden

We weten ook nog dat er een Romeinse weg vanaf Nijmegen door het land van Maas en Waal moet hebben gelopen. Ook hier zijn in het verleden al verschillende routes voor geopperd. Maar net als in het geval van Ad Duodecimum waren concrete archeologische aanwijzingen hiervoor tot nu toe nog niet gevonden.

Duidelijk is wel dat waar deze weg ook heeft gelopen, de toenmaals open verbinding tussen Maas en Waal moest overgestoken worden. Ook hier kunnen vondsten van Expeditie Over de Maas misschien wel eens nieuw licht op de zaak werpen. Sinds het begin van 2015 worden in dit gebied namelijk regelmatig zeer grote concentraties van dit type bouwmateriaal uit de zandwinplas opgezogen. Duizenden, veelal in specifieke wigvorm bekapte, tufsteenblokken zijn er sinds het begin van 2015 door de werkgroep verzameld. Soms zelfs samen met fragmenten van eikenhouten palen en planken. Concentraties die vaak op locaties gevonden worden waarvan we nu weten dat de vondstcontext  rivierafzettingen uit de Romeinse tijd betreft. Ook weten we dat vergelijkbare concentraties, ook voornamelijk wigvormige blokken tufsteen, door amateurarcheologen in de jaren ’90 zijn aangetroffen bij de aanleg van de jachthaven in de Lithse Ham. Duiden al deze vondsten samen dan misschien toch op de resten van een verspoelde Romeinse brug?

Stand van zaken

De ontdekking van het bijzondere vondstcomplex in de Moleneindse Waard is, hoe gek het ook klinkt, slechts één van de vele opmerkelijke resultaten van Expeditie Over de Maas. Maar net als bij de overige ontdekkingen geldt dat alle vondsten van deze bijzondere vindplaats nog nader moeten worden uitgewerkt. We durven wel te zeggen dat de enorme en voortdurende stroom aan vondstmateriaal uit de periode late IJzertijd tot en met de Romeinse tijd, vanaf de bijzondere vindplaats van Kessel-Lith stroomopwaarts, via de grote zandwinplas zuidwestelijk van het gehucht Moordhuizen tot en met de vindplaats in de Moleneindse Waard, met elkaar in relatie staan.  En ja, het gevaar van wishful thinking en het in superlatieven duiden van spectaculaire bevindingen ligt zeker op de loer. De vraag is ook of het uiteindelijk mogelijk zal zijn om tot een goede en voldoende betrouwbare reconstructie van het Romeinse rivierenlandschap en haar bewoning in en rondom het projectgebied van Over de Maas te komen. Al het bovenstaande is dus slechts een voorschot of hypothese, maar wat de leden van Expeditie Over de Maas betreft wel een met bijzonder grote potentie.

 

Bronnen:

Tekstbijdrage door Adrie van Hoogstraten & Ben van Dijk (stichting Werkgroep Historisch Alphen aan de Maas)

Kaarten en afbeeldingen gemaakt en bewerkt door Gert-Jan van Engelen (Azymus)