Analyse van oude en nieuwe grondboorgegevens, veldwaarnemingen en archeologie in rivierafzettingen om nieuw inzicht te verwerven in de in ruimte en tijd veranderlijke geomorfologie van de uiterwaard ‘Over de Maas’’.
Onderstaand artikel betreft de Nederlandse samenvatting van de bachelorscriptie (Moree 2017):
Jelle I.M. Moree (supervisie: Dr. K.M. Cohen)
De bachelorscriptie concentreert zich op een paleogeografische reconstructie van de landschapsontwikkeling in de uiterwaard ‘Over de Maas’ (ter hoogte van Moordhuizen, Gelderland) die op dit moment wordt afgegraven. De reconstructie bestrijkt de periode van de late IJzertijd/vroeg Romeinse tijd (ca. 50 v.Chr.) tot aan de bedijking van de rivier de Maas in de late middeleeuwen (ca. 1300 n.Chr.). De nadruk is gelegd op de aard en ligging van de Maas in het gebied: waar lag op opeenvolgende momenten de rivierbedding met geulen en zandbanken, en hoe ontwikkelde het opslibbende en periodiek overstroomde oevergebied direct ten noordoosten daarvan zich. De aanwezigheid van meerdere (soms intacte) schepen van verschillende ouderdommen, maakt duidelijk dat het gebied in de opeenvolgende periodes steeds cultureel en economisch belangrijk moet zijn geweest. Dit was aanleiding de landschapstoestand per periode te onderzoeken.
Het gebied is meerdere malen bezocht. Er zijn langs profiellijnen 14 nieuwe grondboringen gezet in de periode van februari tot en met april 2017, in aanvulling op ca. 100 oudere boorbeschrijvingen in het gebied en directe omgeving, zoals uit de studie door ARC uit 2011, door studenten van de Universiteit Utrecht in 1995, en grondboringen uit het DINOloket. Verder zijn in de reconstructie gedetailleerde hoogtegegevens van het gebied in 2001 (AHN1) en 2016 (AHN3) gebruikt, historisch topografisch kaartmateriaal, zanddieptekaarten en archeologische verwachtingskaarten. Tenslotte sluit de reconstructie aan op landsdekkende reconstructies van het rivierennetwerk van de Rijn-Maas delta: ze detailleert en actualiseert deze voor het veldwerkgebied en directe omgeving (Lith-Maren-Kessel-Heerewaarden).
Er is betrekkelijk weinig (academische) studie gedaan naar de aard van rivierafzettingen in de uiterwaarden van de Maas in het Rivierengebied, zeker in vergelijking tot de ontwikkelingen langs Rijntakken en de oude takken in de dijk-omringde poldergebieden. De bachelorscriptie levert een bijdrage door deze leemte voor het studiegebied te vullen. De bevindingen kunnen archeologische studie van dit gebied helpen, wat vervolgens de paleogeografische reconstructie weer zou kunnen helpen verbeteren.
Het reconstructieresultaat is onder meer gepresenteerd als een tijdserie kaarten (figuren 18 tot 21). Deze tonen de nieuw gereconstrueerde ligging en breedte van de actieve rivierbeddingen in de beschouwde periode over de kaartbeelden uit de eerdere reconstructie. De vier kaarten zijn voorzien van de nodige annotaties betreffende de reconstructie, en van boring- en archeologische vondstlocaties.
Ter plaatse van het gebied ‘Over de Maas’ heeft de Maas voorafgaand aan de Romeinse tijd haar bedding herhaaldelijk dan weer in zuidwestelijke, dan weer in noordoostelijke richting doen migreren. Medio 50 v. Chr. lag de Maasgeul dicht onder de latere dijk bij Moordhuizen. Vanaf toen is de Maas geul overwegend in zuidwestelijke richting verplaatst, waarbij dicht langs de latere dijk een restgeul en op wat grotere afstand een kronkelwaard werd gevormd. In de midden Romeinse tijd was de laagte van geul ter hoogte van de Moordhuizendijk voor overstromingswater een aangrijppunt voor enige erosie: overtollig water van de rivier stak er over. De hoofdloop van de Maas was toen naar min-of-meer de huidige posities verplaatst. De kronkelwaard en de restgeul slibden in de middeleeuwen hoger op en vormden een oeverwal complex. Een ondiepe crevasse geul uit de vroege middeleeuwen en een zogenaamde chute geul uit de late middeleeuwen doorsnijden het gebied.